retrouver

retrouver [rətroevee]

I     〈overgankelijk werkwoord〉

1 weer vinden ⇒ terugvinden, terugzien

♦voorbeelden:

1    je ne peux retrouver son nom • zijn naam wil me niet te binnen schieten

      retrouver le sommeil • weer inslapen

      je viens te retrouver dans une heure • over een uur ben ik weer (bij je) terug

  → chienne, poule, un¹

II   se retrouver 〈wederkerend werkwoord〉

1 zich weer bevinden ⇒ weer zijn, staan

2 de weg terugvinden, kennen

3 tot zichzelf komen ⇒ zichzelf terugvinden

4 teruggevonden worden

5 elkaar terugvinden ⇒ elkaar weer ontmoeten, terugzien

6 (weer) voorkomen

♦voorbeelden:

2    s'y retrouver • eruit komen

      se retrouver dans • uit iets wijs worden

5    tiens! comme on se retrouve! • dat we elkaar op deze manier terugzien!

      〈informeel〉 on se retrouvera • we spreken elkaar nog wel

¶    〈informeel〉 s'y retrouver • de kosten eruit krijgen, winst maken

1. v

terugvinden

2. se retrouver

v

1) zich weer bevinden, weer zijn

2) de weg terugvinden

3) tot zichzelf komen

4) teruggevonden worden

5) elkaar terugvinden

6) weer voorkomen

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.